Informatie over het woord drommen (Nederlands → Esperanto: amasiĝi)

Synoniemen: kruien, samenrotten, samenscholen, te hoop lopen, zich opeenhopen, zich ophopen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdrɔmə(n)/
Afbrekingdrom·men

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) drom(ik) dromde
(jij) dromt(jij) dromde
(hij) dromt(hij) dromde
(wij) drommen(wij) dromden
(jullie) drommen(jullie) dromden
(gij) dromt(gij) dromdet
(zij) drommen(zij) dromden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) dromme(dat ik) dromde
(dat jij) dromme(dat jij) dromde
(dat hij) dromme(dat hij) dromde
(dat wij) drommen(dat wij) dromden
(dat jullie) drommen(dat jullie) dromden
(dat gij) drommet(dat gij) dromdet
(dat zij) drommen(dat zij) dromden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
dromdromt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
drommend, drommende(zijn) gedromd

Voorbeelden van gebruik

Toen begaven ze zich zwijgend en gemelijk naar de voordeur en dromden naar binnen.

Vertalingen

Duitssich häufen; sich anhäufen; sich ansammeln
Engelscrowd
Esperantoamasiĝi
Faeröersflykkjast; hópast
Portugeesacumular‐se; amontoar‐se