Informatie over het woord sidderen (Nederlands → Esperanto: tremi)

Synoniemen: beven, bibberen, huiveren, rillen, trillen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsɪdərə(n)/
Afbrekingsid·de·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) sidder(ik) sidderde
(jij) siddert(jij) sidderde
(hij) siddert(hij) sidderde
(wij) sidderen(wij) sidderden
(jullie) sidderen(jullie) sidderden
(gij) siddert(gij) sidderdet
(zij) sidderen(zij) sidderden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) siddere(dat ik) sidderde
(dat jij) siddere(dat jij) sidderde
(dat hij) siddere(dat hij) sidderde
(dat wij) sidderen(dat wij) sidderden
(dat jullie) sidderen(dat jullie) sidderden
(dat gij) sidderet(dat gij) sidderdet
(dat zij) sidderen(dat zij) sidderden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
siddersiddert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
sidderend, sidderende(hebben) gesidderd

Vertalingen

Afrikaansbewe
Catalaanstremolar
Deensryste
Duitsbeben; zittern; zucken; sich schütteln
Engelsquiver; shiver; tremble; quake
Engels (Oudengels)acweccan
Esperantotremi
Faeröersdarra; skelva
Finsvavista
Franstrembler
Italiaanstremare
Latijntremere
Papiamentstrel
Poolsdrżeć
Portugeestiritar; tremer
Saterfriesbieuwje; dubberje; trilje; tuukje
Spaanstemblar
Srananbeyfi
Westerlauwers Friesbeve
Zweedsbäva; dallra; darra; skälva