Informatie over het woord mankeren (Nederlands → Esperanto: manki)

Synoniemen: absent zijn, afwezig zijn, ontbreken, schelen, schorten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/mɑŋˈkerə(n)/
Afbrekingman·ke·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(hij) mankeert(hij) mankeerde
(zij) mankeren(zij) mankeerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat hij) mankere(dat hij) mankeerde
(dat zij) mankeren(dat zij) mankeerden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
mankerend, mankerende(hebben) gemankeerd

Voorbeelden van gebruik

Er mankeert tenslotte niets aan mij ogen.

Vertalingen

Afrikaansontbreek
Catalaansfaltar; mancar
Duitsfehlen; mangeln; ermangeln
Engelsbe lacking; be missing
Esperantomanki
Faeröersvanta
Finspuuttua
Fransmanquer
Grieks (Oudgrieks)ἅπειμι
Nederduitsuntbreaken
Papiamentsfalta
Poolsbrakować
Portugeesescassear; falhar; faltar
Roemeenslipsi
Saterfriesfailje
Schotsmiss
Spaansfaltar; haber de menos
Zweedssaknas