Informatie over het woord schelden (Nederlands → Esperanto: insulti)

Synoniemen: affronteren, beledigen, krenken, uitschelden, schelden op

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxɛldə(n)/
Afbrekingschel·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) scheld(ik) schold
(jij) scheldt(jij) schold
(hij) scheldt(hij) schold
(wij) schelden(wij) scholden
(jullie) schelden(jullie) scholden
(gij) scheldt(gij) scholdt
(zij) schelden(zij) scholden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schelde(dat ik) scholde
(dat jij) schelde(dat jij) scholde
(dat hij) schelde(dat hij) scholde
(dat wij) schelden(dat wij) scholden
(dat jullie) schelden(dat jullie) scholden
(dat gij) scheldet(dat gij) scholdet
(dat zij) schelden(dat zij) scholden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
scheldscheldt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
scheldend, scheldende(hebben) gescholden

Vertalingen

Catalaansinsultar
Deensfornærme; skælde
Duitsbeleidigen; schelten; schimpfen; beschimpfen; verunglimpfen
Engelsabuse; insult; offend; curse; affront
Esperantoinsulti
Fransinsulter
IJslandsskamma
Italiaansinsultare; offendere
Luxemburgsbeleedegen; beleidegen
Noorsskjelle ut
Papiamentsinsultá; ofendé; falta
Portugeesinjuriar; insultar
Russischбранить
Saterfriesbescheelde; beskeelde; skeelde; skimpje
Spaansinsultar
Srananafrontu
Westerlauwers Friesrache
Zweedsskälla ut