Informatie over het woord sappelen (Nederlands → Esperanto: penegadi)

Synoniemen: ploeteren, tobben

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsɑpələ(n)/
Afbrekingsap·pe·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) sappel(ik) sappelde
(jij) sappelt(jij) sappelde
(hij) sappelt(hij) sappelde
(wij) sappelen(wij) sappelden
(jullie) sappelen(jullie) sappelden
(gij) sappelt(gij) sappeldet
(zij) sappelen(zij) sappelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) sappele(dat ik) sappelde
(dat jij) sappele(dat jij) sappelde
(dat hij) sappele(dat hij) sappelde
(dat wij) sappelen(dat wij) sappelden
(dat jullie) sappelen(dat jullie) sappelden
(dat gij) sappelet(dat gij) sappeldet
(dat zij) sappelen(dat zij) sappelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
sappelsappelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
sappelend, sappelende(hebben) gesappeld

Voorbeelden van gebruik

Het gaat niet in de koude kleren zitten om wekenlang onder de grond te sappelen.

Vertalingen

Engelsgrind
Esperantopenegadi