Informatie over het woord beslapen (Nederlands → Esperanto: dormi sur)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/bəslapə(n)/
Afbrekingbe·sla·pen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) beslaap(ik) besliep
(jij) beslaapt(jij) besliep
(hij) beslaapt(hij) besliep
(wij) beslapen(wij) besliepen
(jullie) beslapen(jullie) besliepen
(gij) beslaapt(gij) besliept
(zij) beslapen(zij) besliepen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) beslape(dat ik) besliepe
(dat jij) beslape(dat jij) besliepe
(dat hij) beslape(dat hij) besliepe
(dat wij) beslapen(dat wij) besliepen
(dat jullie) beslapen(dat jullie) besliepen
(dat gij) beslapet(dat gij) besliepet
(dat zij) beslapen(dat zij) besliepen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
beslaapbeslaapt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
beslapend, beslapende(hebben) beslapen

Voorbeelden van gebruik

Zijn bed was niet beslapen, en hij heeft al zijn bezittingen achtergelaten.

Vertalingen

Engelssleep on
Esperantodormi sur