Informatie over het woord slapen (Nederlands → Esperanto: dormi)

Synoniemen: maffen, pitten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈslapə(n)/
Afbrekingsla·pen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) slaap(ik) sliep
(jij) slaapt(jij) sliep
(hij) slaapt(hij) sliep
(wij) slapen(wij) sliepen
(jullie) slapen(jullie) sliepen
(gij) slaapt(gij) sliept
(zij) slapen(zij) sliepen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) slape(dat ik) sliepe
(dat jij) slape(dat jij) sliepe
(dat hij) slape(dat hij) sliepe
(dat wij) slapen(dat wij) sliepen
(dat jullie) slapen(dat jullie) sliepen
(dat gij) slapet(dat gij) sliepet
(dat zij) slapen(dat zij) sliepen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
slaapslaapt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
slapend, slapende(hebben) geslapen

Voorbeelden van gebruik

Had hij dan al die tijd geslapen?
Maar reken er maar op dat je in het vooronder moet slapen.
Die nacht sliepen zij in het huis van de herder.
Terwijl ik mijn voeten kapot liep, zat jij in de schaduw en sliep.
Het was commissaris Bas, die op zijn ronde heer Bommel slapend op een bankje had aangetroffen.
En waar slaapt de varkenshoeder Gurth?

Vertalingen

Afrikaansslaap
Albaneesfle
Catalaansdormir
Deenssove
Duitsschlafen
Engelsbe asleep; sleep
Engels (Oudengels)slæpan
Esperantodormi
Faeröerssova
Finsnukkua
Fransdormir
Hongaarsalszik
IJslandssofa
Italiaansdormire
Jiddischשלאָפֿן
Kabylischddes
Luxemburgsschlofen
Maleistidur
Nederduitsslåpen
Noorssove
Papiamentsdrumi
Poolsspać
Portugeesdormir
Roemeensdormi
Russischспать
Saterfriesduukje; duusje; släipe
Schots-Gaelischcaidil
Spaansdormir
Sranansribi
Thaisนอนหลับ; หลับ; หลับนอน; นอน
Tsjechischspát
Turksuyumak
Welscysgu
Westerlauwers Friessliepe
Zweedssova