Informatie over het woord druilen (Nederlands → Esperanto: dormeti)

Synoniemen: doezelen, dommelen, soezen, dutten, sluimeren, suffen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdrœy̯lə(n)/
Afbrekingdrui·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) druil(ik) druilde
(jij) druilt(jij) druilde
(hij) druilt(hij) druilde
(wij) druilen(wij) druilden
(jullie) druilen(jullie) druilden
(gij) druilt(gij) druildet
(zij) druilen(zij) druilden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) druile(dat ik) druilde
(dat jij) druile(dat jij) druilde
(dat hij) druile(dat hij) druilde
(dat wij) druilen(dat wij) druilden
(dat jullie) druilen(dat jullie) druilden
(dat gij) druilet(dat gij) druildet
(dat zij) druilen(dat zij) druilden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
druilend, druilende(hebben) druilde

Vertalingen

Duitsschlummern; halb wachen; halb schlafen
Engelsnap; slumber; doze; drowse
Esperantodormeti; duondormi
Faeröersdurva
Franstomber de sommeil
Portugeescochilar; dormitar
Saterfriesdöösje; duusje; slummerje
Spaansechar la siesta
Welscyntun
Westerlauwers Friesdodzje; suffe