Information du mot opendoen (néerlandais → espéranto: malfermi)

Synonymes: openen, openmaken, openstellen, openslaan, aanbreken

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈopə(n)dun/
Césureopen·doen

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) doe open(ik) deed open
(jij) doet open(jij) deed open
(hij) doet open(hij) deed open
(wij) doen open(wij) deden open
(jullie) doen open(jullie) deden open
(gij) doet open(gij) deedt open
(zij) doen open(zij) deden open
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) opendoe(dat ik) opendede
(dat jij) opendoe(dat jij) opendede
(dat hij) opendoe(dat hij) opendede
(dat wij) opendoen(dat wij) opendeden
(dat jullie) opendoen(dat jullie) opendeden
(dat gij) opendoet(dat gij) opendedet
(dat zij) opendoen(dat zij) opendeden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
doe opendoet open
Participes
Participe présentParticipe passé
opendoend, opendoende(hebben) opengedaan

Exemples d’usage

Ik zal mijn mond niet opendoen.
De portier die mij opendeed, verzocht ik mij bij de pensionhoudster aan te dienen.
Heel langzaam en voorzichtig deed hij die open en keek om zich heen.
Ga opendoen!
Toen ze wakker werd en haar ogen opendeed, merkte ze dat het nog nacht was.

Traductions

afrikaansoopmaak
albanaishap
allemandaufmachen; öffnen; aufdrehen
anglaisopen
anglais (vieil anglais)geopenian; ontynan
catalanobrir
créole jamaïcainuopm
danoisåbne
espagnolabrir
espérantomalfermi; aperti; ovri
féringienlata upp
françaisouvrir
frison occidentalslute
frison saterlandeepenje; eepen moakje
gaélique écossaisfosgail
galloisagor
islandaisopna
italienaprire
papiamentohabri
polonaisotwierać
portugaisabrir
roumaindeschide
russeоткрывать; открыть
suédoisstänga
tchèqueotevírat; otevřít; otvírat; rozevřít
thaïเปิด
turcaçmak