Information du mot kapotgaan (néerlandais → espéranto: difektiĝi)

Synonymes: onklaar raken, stukgaan

Parti du discoursverbe
Prononciation/kaˈpɔtxan/
Césureka·pot·gaan

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) ga kapot(ik) ging kapot
(jij) gaat kapot(jij) ging kapot
(hij) gaat kapot(hij) ging kapot
(wij) gaan kapot(wij) gingen kapot
(jullie) gaan kapot(jullie) gingen kapot
(gij) gaat kapot(gij) gingt kapot
(zij) gaan kapot(zij) gingen kapot
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) kapotga(dat ik) kapotginge
(dat jij) kapotga(dat jij) kapotginge
(dat hij) kapotga(dat hij) kapotginge
(dat wij) kapotgaan(dat wij) kapotgingen
(dat jullie) kapotgaan(dat jullie) kapotgingen
(dat gij) kapotgaat(dat gij) kapotginget
(dat zij) kapotgaan(dat zij) kapotgingen
Participes
Participe présentParticipe passé
kapotgaand, kapotgaande(zijn) kapotgegaan

Traductions

allemandverderben; beschädigt werden; verletzt werden; Schaden nehmen; kaputtgehen; entzweigehen
anglaisbreak down; injure
espérantodifektiĝi
françaiss’abîmer
frison saterlandferdierwe
portugaisalterar‐se; danificar‐se; deteriorar‐se; estragar‐se