Informo pri la vorto gebruiken (nederlanda → esperanto: uzi)

Sinonimoj: aanwenden, benutten, bezigen, zich bedienen van, gebruik maken van, inzetten

Vortspecoverbo
Prononco/ɣəˈbrœy̯kə(n)/
Dividoge·brui·ken

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) gebruik(ik) gebruikte
(jij) gebruikt(jij) gebruikte
(hij) gebruikt(hij) gebruikte
(wij) gebruiken(wij) gebruikten
(jullie) gebruiken(jullie) gebruikten
(gij) gebruikt(gij) gebruiktet
(zij) gebruiken(zij) gebruikten
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) gebruike(dat ik) gebruikte
(dat jij) gebruike(dat jij) gebruikte
(dat hij) gebruike(dat hij) gebruikte
(dat wij) gebruiken(dat wij) gebruikten
(dat jullie) gebruiken(dat jullie) gebruikten
(dat gij) gebruiket(dat gij) gebruiktet
(dat zij) gebruiken(dat zij) gebruikten
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
gebruikgebruikt
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
gebruikend, gebruikende(hebben) gebruikt

Uzekzemploj

We gebruiken ze vaak zonder ons daarbij nauwkeurig rekenschap te geven van hetgeen eronder moet worden verstaan.
Hoe gebruikt men de tabellen?

Tradukoj

afrikansogebruik
anglaemploy; make use of; use
danabenytte; bruge; tilbringe
esperantouzi; fari uzon de
feroanýta
finnakäyttää
francaappliquer; employer; se servir de; user de
germanaanwenden; benutzen; brauchen; gebrauchen; verwenden; verwerten; sich bedienen; einsetzen
hispanaemplear; hacer uso de; usar
hungarahasznál
islandabrúka; nota
italaimpiegare; usare
katalunaemprar; gastar per l’us; usar; utilitzar
latinouti
malajagunakan; menggunakan
okcidenta frizonabrûke; gebrûk meitsje fan
papiamentousa; uza
platgermanagebruken; bruken; gebrüken
polaużywać
portugaladespender; empregar; servir‐se de; usar
rumanafolosi
rusaвладеть
saterlanda frizonaanweende; benutsje; bruuke; ferweende
skotauise
svedaanvända; begagna; bruka
tajaใช้
turkakullanmak