Informo pri la vorto naspelen (nederlanda → esperanto: reludi)

Vortspecoverbo
Prononco/ˈnaspelə(n)/
Dividona·spe·len

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) speel na(ik) speelde na
(jij) speelt na(jij) speelde na
(hij) speelt na(hij) speelde na
(wij) spelen na(wij) speelden na
(jullie) spelen na(jullie) speelden na
(gij) speelt na(gij) speeldet na
(zij) spelen na(zij) speelden na
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) naspele(dat ik) naspeelde
(dat jij) naspele(dat jij) naspeelde
(dat hij) naspele(dat hij) naspeelde
(dat wij) naspelen(dat wij) naspeelden
(dat jullie) naspelen(dat jullie) naspeelden
(dat gij) naspelet(dat gij) naspeeldet
(dat zij) naspelen(dat zij) naspeelden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
speel naspeelt na
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
naspelend, naspelende(hebben) nagespeeld

Tradukoj

esperantoreludi