Informo pri la vorto bewegen (nederlanda → esperanto: moviĝi)

Sinonimoj: zich bewegen, zich verroeren, zich voortbewegen, trekken

Vortspecoverbo
Prononco/bəˈʋeɣə(n)/
Dividobe·we·gen

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) beweeg(ik) bewoog
(jij) beweegt(jij) bewoog
(hij) beweegt(hij) bewoog
(wij) bewegen(wij) bewogen
(jullie) bewegen(jullie) bewogen
(gij) beweegt(gij) bewoogt
(zij) bewegen(zij) bewogen
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) bewege(dat ik) bewoge
(dat jij) bewege(dat jij) bewoge
(dat hij) bewege(dat hij) bewoge
(dat wij) bewegen(dat wij) bewogen
(dat jullie) bewegen(dat jullie) bewogen
(dat gij) beweget(dat gij) bewoget
(dat zij) bewegen(dat zij) bewogen
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
beweegbeweegt
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
bewegend, bewegende(hebben) bewogen

Uzekzemploj

Daar beweegt een steen!
Maar de mannen bewogen niet.
De verwachting van Hreinsdóttir is dat de eilanden nog jarenlang naar elkaar toe zullen bewegen, maar dat dit wel minder snel zal gaan.

Tradukoj

afrikansobeweeg
anglamove; stir
danarøre sig
esperantomoviĝi; movi sin
francase déplacer
germanasich bewegen; sich rühren
hispanamoverse
italamuoversi
okcidenta frizonabewege; lûke
portugalamexer‐se; mover‐se
saterlanda frizonasik bewäägje; sik röögje
skota gaelagluais