Informo pri la vorto samenvoegen (nederlanda → esperanto: kombini)

Sinonimoj: combineren, verbinden

Vortspecoverbo
Prononco/ˈsamə(n)vuɣə(n)/
Dividosa·men·voe·gen

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) voeg samen(ik) voegde samen
(jij) voegt samen(jij) voegde samen
(hij) voegt samen(hij) voegde samen
(wij) voegen samen(wij) voegden samen
(jullie) voegen samen(jullie) voegden samen
(gij) voegt samen(gij) voegdet samen
(zij) voegen samen(zij) voegden samen
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) samenvoege(dat ik) samenvoegde
(dat jij) samenvoege(dat jij) samenvoegde
(dat hij) samenvoege(dat hij) samenvoegde
(dat wij) samenvoegen(dat wij) samenvoegden
(dat jullie) samenvoegen(dat jullie) samenvoegden
(dat gij) samenvoeget(dat gij) samenvoegdet
(dat zij) samenvoegen(dat zij) samenvoegden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
voeg samenvoegt samen
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
samenvoegend, samenvoegende(hebben) samengevoegd

Tradukoj

anglacombine
ĉeĥakombinovat; zkombinovat
esperantokombini
germanakombinieren; verbinden; verknüpfen; vereinigen; zusammenfügen; zusammenstellen; anordnen
hispanacombinar
italacombinare
jidaפֿאַראײניקן
katalunacombinar
okcidenta frizonaferbine
papiamentokombiná
portugalacombinar
rumanacombina
saterlanda frizonakombinierje
svedaansluta
tajaต่อ