Informo pri la vorto accentueren (nederlanda → esperanto: akcenti)

Sinonimoj: beklemtonen, benadrukken, de klemtoon leggen op

Vortspecoverbo
Prononco/ɑksɛntyˈʋeːrə(n)/
Dividoac·cen·tu·e·ren

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) accentueer(ik) accentueerde
(jij) accentueert(jij) accentueerde
(hij) accentueert(hij) accentueerde
(wij) accentueren(wij) accentueerden
(jullie) accentueren(jullie) accentueerden
(gij) accentueert(gij) accentueerdet
(zij) accentueren(zij) accentueerden
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) accentuere(dat ik) accentueerde
(dat jij) accentuere(dat jij) accentueerde
(dat hij) accentuere(dat hij) accentueerde
(dat wij) accentueren(dat wij) accentueerden
(dat jullie) accentueren(dat jullie) accentueerden
(dat gij) accentueret(dat gij) accentueerdet
(dat zij) accentueren(dat zij) accentueerden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
accentueeraccentueert
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
accentuerend, accentuerende(hebben) geaccentueerd

Tradukoj

anglaaccent; accentuate; stress; emphasize
ĉeĥazdůraznit; zdůrazňovat
esperantoakcenti
feroaherða á ljóð; leggja áherðslu á; leggja dent á
francaaccentuer; insister; souligner
germanaakzentuieren; betonen
hispanaacentuar
italaaccentare
katalunaaccentuar
platgermanabenådrükken
portugalaacentuar