Sinonimoj: aftrekken, sterven, vergaan, overlijden
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) verscheid | (ik) verscheidde |
(jij) verscheidt | (jij) verscheidde |
(hij) verscheidt | (hij) verscheidde |
(wij) verscheiden | (wij) verscheidden |
(jullie) verscheiden | (jullie) verscheidden |
(gij) verscheidt | (gij) verscheiddet |
(zij) verscheiden | (zij) verscheidden |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) verscheide | (dat ik) verscheidde |
(dat jij) verscheide | (dat jij) verscheidde |
(dat hij) verscheide | (dat hij) verscheidde |
(dat wij) verscheiden | (dat wij) verscheidden |
(dat jullie) verscheiden | (dat jullie) verscheidden |
(dat gij) verscheidet | (dat gij) verscheiddet |
(dat zij) verscheiden | (dat zij) verscheidden |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
verscheidend, verscheidende | (zijn) verscheiden |