Informo pri la vorto uitlopen (nederlanda → esperanto: eliri)

Sinonimoj: eropuit gaan, uitgaan, uitstappen, uitstijgen, uittreden

Vortspecoverbo
Prononco/œy̯tlopə(n)/
Dividouit·lo·pen

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) loop uit(ik) liep uit
(jij) loopt uit(jij) liep uit
(hij) loopt uit(hij) liep uit
(wij) lopen uit(wij) liepen uit
(jullie) lopen uit(jullie) liepen uit
(gij) loopt uit(gij) liept uit
(zij) lopen uit(zij) liepen uit
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) uitlope(dat ik) uitliepe
(dat jij) uitlope(dat jij) uitliepe
(dat hij) uitlope(dat hij) uitliepe
(dat wij) uitlopen(dat wij) uitliepen
(dat jullie) uitlopen(dat jullie) uitliepen
(dat gij) uitlopet(dat gij) uitliepet
(dat zij) uitlopen(dat zij) uitliepen
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
loop uitloopt uit
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
uitlopend, uitlopende(zijn) uitgelopen

Uzekzemploj

Ik ben kwaad de deur uitgelopen.
De ogen zijn mij opengegaan door de wijze woorden van de hoogstaande dame die daar het bos uitloopt.

Tradukoj

afrikansouitgaan; uitklim
albanadal
anglago out
danagå ud; stige ud
esperantoeliri
feroafara út
francaaboutir; descendre; donner; sorter; sortir
germanaausgehen; ausrücken; hinausgehen; nach draußen gehen; hinaustreten; aussteigen; herauskommen; erscheinen
hispanasalir
italauscire
kabiliaffeɣ
katalunasortir
papiamentosali
polawychodzić; wyjść
portugalasair
rumanaieși
saterlanda frizonauutgunge; uutrukje
svahilo‐toka
tajaออก; ออกไป
turkaçıkmak