Informo pri la vorto werken (nederlanda → esperanto: labori)

Vortspecoverbo
Prononco/ˈʋɛrkə(n)/
Dividower·ken

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) werk(ik) werkte, wrocht
(jij) werkt(jij) werkte, wrocht
(hij) werkt(hij) werkte, wrocht
(wij) werken(wij) werkten, wrochten
(jullie) werken(jullie) werkten, wrochten
(gij) werkt(gij) werktet, wrocht
(zij) werken(zij) werkten, wrochten
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) werke(dat ik) werkte, wrochte
(dat jij) werke(dat jij) werkte, wrochte
(dat hij) werke(dat hij) werkte, wrochte
(dat wij) werken(dat wij) werkten, wrochten
(dat jullie) werken(dat jullie) werkten, wrochten
(dat gij) werket(dat gij) werktet, wrochtet
(dat zij) werken(dat zij) werkten, wrochten
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
werkwerkt
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
werkend, werkende(hebben) gewerkt, gewrocht

Uzekzemploj

Kan ik ook in het buitenland voor jullie werken?
Een tijdje geleden ging de organisatie waar ik werkte, reorganiseren.
Waar werk je?
Wie niet werkt, zal ook niet eten.
In totaal werkten voor de oorlog zo’n 150.000 Palestijnen in Israël, van wie velen in de bouwsector.
Ze is achtendertig jaar oud en werkt in een tearoom in Trelleborg.

Tradukoj

esperantolabori
germanaarbeiten
okcidenta frizonawurkje
papiamentotraha
skotawirk