Informo pri la vorto wateren (nederlanda → esperanto: pisi)

Sinonimoj: een plas doen, miegen, piesen, pissen, plassen, urineren, zeiken, sassen

Vortspecoverbo
Prononco/ˈʋatərə(n)/
Dividowa·te·ren

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) water(ik) waterde
(jij) watert(jij) waterde
(hij) watert(hij) waterde
(wij) wateren(wij) waterden
(jullie) wateren(jullie) waterden
(gij) watert(gij) waterdet
(zij) wateren(zij) waterden
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) watere(dat ik) waterde
(dat jij) watere(dat jij) waterde
(dat hij) watere(dat hij) waterde
(dat wij) wateren(dat wij) waterden
(dat jullie) wateren(dat jullie) waterden
(dat gij) wateret(dat gij) waterdet
(dat zij) wateren(dat zij) waterden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
waterwatert
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
waterend, waterende(hebben) gewaterd

Uzekzemploj

De bakker, die ervan overtuigd was dat Shimrod wenste te wateren, draafde zijn kraam uit om te protesteren.

Tradukoj

afrikansowater; urineer
anglaurinate; make water
esperantopisi; urini
feroamíga; pissa
francafaire pipi; pisser; uriner
germanaurinieren; Wasser lassen
hispanamear; orinar; hacer aguas
katalunapixar
portugalamijar; urinar