Sinonimoj: afnemen, afpakken, benemen, weghalen
Vortspeco | verbo |
---|
Prononco | /ˈʋɛxnemə(n)/ |
---|
Divido | weg·ne·men |
---|
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) neem weg | (ik) nam weg |
(jij) neemt weg | (jij) nam weg |
(hij) neemt weg | (hij) nam weg |
(wij) nemen weg | (wij) namen weg |
(jullie) nemen weg | (jullie) namen weg |
(gij) neemt weg | (gij) naamt weg |
(zij) nemen weg | (zij) namen weg |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) wegneme | (dat ik) wegname |
(dat jij) wegneme | (dat jij) wegname |
(dat hij) wegneme | (dat hij) wegname |
(dat wij) wegnemen | (dat wij) wegnamen |
(dat jullie) wegnemen | (dat jullie) wegnamen |
(dat gij) wegnemet | (dat gij) wegnamet |
(dat zij) wegnemen | (dat zij) wegnamen |
Imperativo |
---|
Singularo/Pluralo | Pluralo |
---|
neem weg | neemt weg |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
wegnemend, wegnemende | (hebben) weggenomen |
En zijn discipelen kwamen en namen zijn lijk weg en begroeven hem.
Wanneer u de uitgebloeide vrouwelijke bloempjes regelmatig wegneemt, zult u veel langer van de plantjes kunnen genieten.
Bestond er voor u geen twijfel wie het vergif weggenomen had?