Informo pri la vorto werken (nederlanda → esperanto: fari)

Sinonimoj: maken, uitvoeren, vervaardigen

Vortspecoverbo
Prononco/ˈʋɛrkə(n)/
Dividower·ken

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) werk(ik) werkte, wrocht
(jij) werkt(jij) werkte, wrocht
(hij) werkt(hij) werkte, wrocht
(wij) werken(wij) werken, wrochten
(jullie) werken(jullie) werken, wrochten
(gij) werkt(gij) werktet, wrocht
(zij) werken(zij) werken, wrochten
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) werke(dat ik) werkte, wrochte
(dat jij) werke(dat jij) werkte, wrochte
(dat hij) werke(dat hij) werkte, wrochte
(dat wij) werken(dat wij) werkten, wrochten
(dat jullie) werken(dat jullie) werkten, wrochten
(dat gij) werket(dat gij) werktet, wrochtet
(dat zij) werken(dat zij) werkten, wrochten
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
werkwerkt
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
werkend, werkende(hebben) gewerkt, gewrocht

Uzekzemploj

Hij vroeg zich af of hij soms op de ruïnes van de beschaving keek die deze vreemde mensen gewrocht hadden te midden van de woeste omgeving van hun vreemde, wilde verblijfplaats.

Tradukoj

afrikansovervaardig; maak
anglamake; form
angla (malnovangla)macian; don
ĉeĥačinit; dělat; konat; učinit; udělat; vykonat
danaaflægge; gøre; lave
esperantofari
feroagera
finnatehdä
francaconstruire; fabriquer; faire; opérer; poser
germanabereiten; ausführen; verrichten; erledigen; abstatten; begehen; anfertigen; erzeugen; hervorbringen; erschaffen; unterbreiten; geben; bewirken; abhalten; machen
havajahana
hispanahacer
hungaraesinál; tesz
islandagera
italacommettere; fare
jamajka-kreolamek
jidaמאַכן
katalunafer
latinofacere
luksemburgiamaachen; doen
malajabuat; membuat
norvegagjøre
okcidenta frizonadwaen; meitsje; oanmeitsje
platgermanamaken; uutvoren; måken
polaczynić; robić
portugalacometer; confeccionar; executar; fazer; formar
rumanaface
rusaделать; сделать
saterlanda frizonadwo; fabriksierje; häärstaale; moakje; produksierje
skota gaeladèan
surinamadu; meki
svahilo‐fanya
svedagöra
tajaต่อ; ทำ
turkaetmek; yapmak