Informo pri la vorto uitstoten (nederlanda → esperanto: eligi)

Sinonimoj: ontlokken, slaken, uitbrengen, uitdrijven, uithalen, lozen, luchten, peuren, lucht geven aan

Vortspecoverbo
Prononco/ˈœy̯tstotə(n)/
Dividouit·sto·ten

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) stoot uit(ik) stiet uit, stootte uit
(jij) stoot uit(jij) stiet uit, stootte uit
(hij) stoot uit(hij) stiet uit, stootte uit
(wij) stoten uit(wij) stieten uit, stootten uit
(jullie) stoten uit(jullie) stieten uit, stootten uit
(gij) stoot uit(gij) stiet uit, stoottet uit
(zij) stoten uit(zij) stieten uit, stootten uit
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) uitstote(dat ik) uitstiete, uitstootte
(dat jij) uitstote(dat jij) uitstiete, uitstootte
(dat hij) uitstote(dat hij) uitstiete, uitstootte
(dat wij) uitstoten(dat wij) uitstieten, uitstootten
(dat jullie) uitstoten(dat jullie) uitstieten, uitstootten
(dat gij) uitstotet(dat gij) uitstietet, uitstoottet
(dat zij) uitstoten(dat zij) uitstieten, uitstootten
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
stoot uitstoot uit
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
uitstotend, uitstotende(hebben) uitgestoten

Uzekzemploj

Dit duurde maar kort, want nu richtte de oude zich op en stiet een rauwe kreet uit.
Uitzinnig zwaaide hij met zijn wapen door de nevels, terwijl hij een woedend gekrijs uitstiet.
In dat jaar stierven 43 mensen, toen de vulkaan de Unzen bij Nagasaki een stroom gas, as, lava en stenen uitstootte.

Tradukoj

afrikansoslaak; uiter
anglautter; expel
esperantoeligi
francarépandre
germanaausschließen; aussondern; heraustun; herausschaffen; ausstoßen
polawydobyć
saterlanda frizonauuterje; uutsluute; uutsunnerje
svahilo‐toa