Woordsoort | bijvoeglijk naamwoord |
---|---|
Uitspraak | /ɔnanˈdunlək/ |
Afbreking | on·aan·doen·lijk |
Stellende trap | onaandoenlijk |
---|---|
Vergrotende trap | onaandoenlijker |
Overtreffende trap | onaandoenlijkst |
Stellende trap | Vergrotende trap | Overtreffende trap | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
Predicatief | onaandoenlijk | onaandoenlijker | (het) onaandoenlijkst, (het) onaandoenlijkste | |||
Attributief | Onbepaald | Manlijk en vrouwelijk enkelvoud | onaandoenlijke | onaandoenlijkere | onaandoenlijkste | |
Onzijdig enkelvoud | onaandoenlijk | onaandoenlijker | onaandoenlijkst | |||
Meervoud | onaandoenlijke | onaandoenlijkere | onaandoenlijkste | |||
Bepaald | onaandoenlijke | onaandoenlijkere | onaandoenlijkste | |||
Partitief | onaandoenlijks | onaandoenlijkers |
Esperanto | nekortuŝebla |
---|