Informatie over het woord gipsen (Nederlands → Esperanto: gipsa)

Woordsoortbijvoeglijk naamwoord
Uitspraak/ˈɣɪpsə(n)/
Afbrekinggip·sen

Voorbeelden van gebruik

Een ondernemend zakenman had daar een kraampje opgezet waar hij prentbriefkaarten en gipsen draakjes verkocht.

Vertalingen

Duitsgipsern; Gips‐
Esperantogipsa