Informatie over het woord visboer (Nederlands → Esperanto: fiŝvendisto)

Synoniemen: vishandelaar, visverkoper

Woordsoortzelfstandig naamwoord
Uitspraak/ˈvɪzbuːr/
Afbrekingvis·boer
Geslachtmanlijk
Meervoudvisboeren

Verkleinwoord
EnkelvoudMeervoud
visboertjevisboertjes

Voorbeelden van gebruik

De rekening van de visboer schijnt niet juist te zijn en ik moet die even nagaan.
Hij nam terecht aan dat de jongen van de visboer het had verteld, toen hij de vis voor juffrouw Marples avondeten had gebracht.

Vertalingen

DuitsFischverkäufer; Fischhändler
Engelsfishmonger
Esperantofiŝvendisto; fiŝisto