Informatie over het woord failleren (Nederlands → Esperanto: bankroti)

Synoniemen: bankroet gaan, faiiliet gaan, failliet gaan, op de fles gaan

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/fɑˈjerə(n)/
Afbrekingfail·le·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) failleer(ik) failleerde
(jij) failleert(jij) failleerde
(hij) failleert(hij) failleerde
(wij) failleren(wij) failleerden
(jullie) failleren(jullie) failleerden
(gij) failleert(gij) failleerdet
(zij) failleren(zij) failleerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) faillere(dat ik) failleerde
(dat jij) faillere(dat jij) failleerde
(dat hij) faillere(dat hij) failleerde
(dat wij) failleren(dat wij) failleerden
(dat jullie) failleren(dat jullie) failleerden
(dat gij) failleret(dat gij) failleerdet
(dat zij) failleren(dat zij) failleerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
failleerfailleert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
faillerend, faillerende(zijn) gefailleerd

Vertalingen

Catalaansfallir
Duitsfallieren; Bankrott gehen; pleite gehen; zahlungsunfähig werden; bankrottieren
Engelsgo broke; go bankrupt; go bust
Esperantobankroti
Fransfaire banqueroute
Portugeesfalir; fazer bancarrota; quebrar
Saterfriesfallierje
Zweedsgöra konkurs