Informatie over het woord buil (Nederlands → Esperanto: ŝveltubero)

Woordsoortzelfstandig naamwoord
Uitspraak/bœy̯l/
Afbrekingbuil
Geslachthistorisch vrouwelijk, tegenwoordig ook manlijk
Meervoudbuilen

Verkleinwoord
EnkelvoudMeervoud
builtjebuiltjes

Voorbeelden van gebruik

Hij wilde zich naar binnen haasten maar op dat moment trad de magistraat wankelend naar buiten met gekreukte kleding en ontsierd door schrammen en builen.
En hij boog zich over Tom Poes heen, die juist bezig was bij te komen en zich voorzichtig over zijn buil wreef.

Vertalingen

DuitsBeule
Esperantoŝveltubero
Spaanschichón; tolondro
Westerlauwers Friesbûde