Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈɔndərspœy̯tə(n)/ |
Afbreking | on·der·spui·ten |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) spuit onder | (ik) spoot onder |
(jij) spuit onder | (jij) spoot onder |
(hij) spuit onder | (hij) spoot onder |
(wij) spuiten onder | (wij) spoten onder |
(jullie) spuiten onder | (jullie) spoten onder |
(gij) spuit onder | (gij) spoot onder |
(zij) spuiten onder | (zij) spoten onder |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) onderspuite | (dat ik) onderspote |
(dat jij) onderspuite | (dat jij) onderspote |
(dat hij) onderspuite | (dat hij) onderspote |
(dat wij) onderspuiten | (dat wij) onderspoten |
(dat jullie) onderspuiten | (dat jullie) onderspoten |
(dat gij) onderspuitet | (dat gij) onderspotet |
(dat zij) onderspuiten | (dat zij) onderspoten |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
spuit onder | spuit onder |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
onderspuitend, onderspuitende | (hebben) ondergespoten |
Esperanto | ŝprucinundi |
---|