Informatie over het woord schaken (Nederlands → Esperanto: ŝakludi)

Synoniem: schaak spelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxakə(n)/
Afbrekingscha·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schaak(ik) schaakte
(jij) schaakt(jij) schaakte
(hij) schaakt(hij) schaakte
(wij) schaken(wij) schaakten
(jullie) schaken(jullie) schaakten
(gij) schaakt(gij) schaaktet
(zij) schaken(zij) schaakten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schake(dat ik) schaakte
(dat jij) schake(dat jij) schaakte
(dat hij) schake(dat hij) schaakte
(dat wij) schaken(dat wij) schaakten
(dat jullie) schaken(dat jullie) schaakten
(dat gij) schaket(dat gij) schaaktet
(dat zij) schaken(dat zij) schaakten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schaakschaakt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
schakend, schakende(hebben) geschaakt

Voorbeelden van gebruik

Paul had met Lenie geschaakt.

Vertalingen

Engelsplay chess
Esperantoŝakludi
Spaansjugar al ajedrez