Synoniem: schaak spelen
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈsxakə(n)/ |
Afbreking | scha·ken |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) schaak | (ik) schaakte |
(jij) schaakt | (jij) schaakte |
(hij) schaakt | (hij) schaakte |
(wij) schaken | (wij) schaakten |
(jullie) schaken | (jullie) schaakten |
(gij) schaakt | (gij) schaaktet |
(zij) schaken | (zij) schaakten |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) schake | (dat ik) schaakte |
(dat jij) schake | (dat jij) schaakte |
(dat hij) schake | (dat hij) schaakte |
(dat wij) schaken | (dat wij) schaakten |
(dat jullie) schaken | (dat jullie) schaakten |
(dat gij) schaket | (dat gij) schaaktet |
(dat zij) schaken | (dat zij) schaakten |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
schaak | schaakt |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
schakend, schakende | (hebben) geschaakt |
Engels | play chess |
---|---|
Esperanto | ŝakludi |
Spaans | jugar al ajedrez |