Informatie over het woord betuttelen (Nederlands → Esperanto: ĉikaneti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/bəˈtɵtələ(n)/
Afbrekingbe·tut·te·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) betuttel(ik) betuttelde
(jij) betuttelt(jij) betuttelde
(hij) betuttelt(hij) betuttelde
(wij) betuttelen(wij) betuttelden
(jullie) betuttelen(jullie) betuttelden
(gij) betuttelt(gij) betutteldet
(zij) betuttelen(zij) betuttelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) betuttele(dat ik) betuttelde
(dat jij) betuttele(dat jij) betuttelde
(dat hij) betuttele(dat hij) betuttelde
(dat wij) betuttelen(dat wij) betuttelden
(dat jullie) betuttelen(dat jullie) betuttelden
(dat gij) betuttelet(dat gij) betutteldet
(dat zij) betuttelen(dat zij) betuttelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
betuttelbetuttelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
betuttelend, betuttelende(hebben) betutteld

Vertalingen

Engelscarp
Esperantoĉikaneti