Synoniemen: kwijnen, verdorren, verflensen, verleppen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈʋɛlkə(n)/ |
---|
Afbreking | ver·wel·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verwelk | (ik) verwelkte |
(jij) verwelkt | (jij) verwelkte |
(hij) verwelkt | (hij) verwelkte |
(wij) verwelken | (wij) verwelkten |
(jullie) verwelken | (jullie) verwelkten |
(gij) verwelkt | (gij) verwelktet |
(zij) verwelken | (zij) verwelkten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verwelke | (dat ik) verwelkte |
(dat jij) verwelke | (dat jij) verwelkte |
(dat hij) verwelke | (dat hij) verwelkte |
(dat wij) verwelken | (dat wij) verwelkten |
(dat jullie) verwelken | (dat jullie) verwelkten |
(dat gij) verwelket | (dat gij) verwelktet |
(dat zij) verwelken | (dat zij) verwelkten |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verwelkend, verwelkende | (zijn) verwelkt |