Informatie over het woord sloffen (Nederlands → Esperanto: trenmarŝi)

Synoniem: sjokken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈslɔfə(n)/
Afbrekingslof·fen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) slof(ik) slofte
(jij) sloft(jij) slofte
(hij) sloft(hij) slofte
(wij) sloffen(wij) sloften
(jullie) sloffen(jullie) sloften
(gij) sloft(gij) sloftet
(zij) sloffen(zij) sloften
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) sloffe(dat ik) slofte
(dat jij) sloffe(dat jij) slofte
(dat hij) sloffe(dat hij) slofte
(dat wij) sloffen(dat wij) sloften
(dat jullie) sloffen(dat jullie) sloften
(dat gij) sloffet(dat gij) sloftet
(dat zij) sloffen(dat zij) sloften
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
slofsloft
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
sloffend, sloffende(hebben/zijn) gesloft

Voorbeelden van gebruik

Hij slofte in het donker naar de voorkant van het gebouw en deed de deur open.
Bedrukt verliet hij zijn woning en slofte de weg op.
Aan de zijkant van het gebouw kwam Tom Poes heer Bommel tegen, die sloffend op weg was naar huis.

Vertalingen

Duitsschlurfen
Esperantotrenmarŝi