Informatie over het woord verplanten (Nederlands → Esperanto: transplanti)

Synoniemen: overplanten, overpoten, transplanteren, verpoten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/vərˈplɑntə(n)/
Afbrekingver·plan·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) verplant(ik) verplantte
(jij) verplant(jij) verplantte
(hij) verplant(hij) verplantte
(wij) verplanten(wij) verplantten
(jullie) verplanten(jullie) verplantten
(gij) verplant(gij) verplanttet
(zij) verplanten(zij) verplantten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) verplante(dat ik) verplantte
(dat jij) verplante(dat jij) verplantte
(dat hij) verplante(dat hij) verplantte
(dat wij) verplanten(dat wij) verplantten
(dat jullie) verplanten(dat jullie) verplantten
(dat gij) verplantet(dat gij) verplanttet
(dat zij) verplanten(dat zij) verplantten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
verplantverplant
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
verplantend, verplantende(hebben) verplant

Voorbeelden van gebruik

Als de andijvieplantjes eenmaal boven de grond staan, moeten ze verplant worden.

Vertalingen

Duitsumpflanzen
Engelstransplant
Esperantotransplanti
Papiamentstransplantá
Spaanstrasplantar
Westerlauwers Friesferplantsje