Informatie over het woord telefoneren (Nederlands → Esperanto: telefoni)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/teləfoˈnerə(n)/
Afbrekingte·le·fo·ne·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) telefoneer(ik) telefoneerde
(jij) telefoneert(jij) telefoneerde
(hij) telefoneert(hij) telefoneerde
(wij) telefoneren(wij) telefoneerden
(jullie) telefoneren(jullie) telefoneerden
(gij) telefoneert(gij) telefoneerdet
(zij) telefoneren(zij) telefoneerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) telefonere(dat ik) telefoneerde
(dat jij) telefonere(dat jij) telefoneerde
(dat hij) telefonere(dat hij) telefoneerde
(dat wij) telefoneren(dat wij) telefoneerden
(dat jullie) telefoneren(dat jullie) telefoneerden
(dat gij) telefoneret(dat gij) telefoneerdet
(dat zij) telefoneren(dat zij) telefoneerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
telefoneertelefoneert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
telefonerend, telefonerende(hebben) getelefoneerd

Voorbeelden van gebruik

Ik ga ze even telefoneren.
Met wie heb jij getelefoneerd, Fatty?

Vertalingen

Albaneestelefonoj
Catalaanstelefonar
Deenstelefonere
Duitstelephonieren
Esperantotelefoni
Faeröersringja
Franstéléphoner
Grieksτηλεφωνώ
Hongaarstelefonál
Poolstelefonować
Portugeestelefonar
Roemeenstelefona
Saterfriestelephonierje
Thaisต่อ
Zweedstelefonera