Synoniem: ondergeschikt maken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɔndərˈsxɪkə(n)/ |
---|
Afbreking | on·der·schik·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) schik onder | (ik) schikte onder |
(jij) schikt onder | (jij) schikte onder |
(hij) schikt onder | (hij) schikte onder |
(wij) schikken onder | (wij) schikten onder |
(jullie) schikken onder | (jullie) schikten onder |
(gij) schikt onder | (gij) schiktet onder |
(zij) schikken onder | (zij) schikten onder |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) onderschikke | (dat ik) onderschikte |
(dat jij) onderschikke | (dat jij) onderschikte |
(dat hij) onderschikke | (dat hij) onderschikte |
(dat wij) onderschikken | (dat wij) onderschikten |
(dat jullie) onderschikken | (dat jullie) onderschikten |
(dat gij) onderschikket | (dat gij) onderschiktet |
(dat zij) onderschikken | (dat zij) onderschikten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
schik onder | schikt onder |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
onderschikkend, onderschikkende | (hebben) ondergeschikte |