| Aantonende wijs |
|---|
| Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
|---|
| (ik) verdeel onder | (ik) verdeelde onder |
| (jij) verdeelt onder | (jij) verdeelde onder |
| (hij) verdeelt onder | (hij) verdeelde onder |
| (wij) verdelen onder | (wij) verdeelden onder |
| (jullie) verdelen onder | (jullie) verdeelden onder |
| (gij) verdeelt onder | (gij) verdeeldet onder |
| (zij) verdelen onder | (zij) verdeelden onder |
| Aanvoegende wijs |
|---|
| Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
|---|
| (dat ik) onderverdele | (dat ik) onderverdeelde |
| (dat jij) onderverdele | (dat jij) onderverdeelde |
| (dat hij) onderverdele | (dat hij) onderverdeelde |
| (dat wij) onderverdelen | (dat wij) onderverdeelden |
| (dat jullie) onderverdelen | (dat jullie) onderverdeelden |
| (dat gij) onderverdelet | (dat gij) onderverdeeldet |
| (dat zij) onderverdelen | (dat zij) onderverdeelden |
| Gebiedende wijs |
|---|
| Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
|---|
| verdeel onder | verdeelt onder |
| Deelwoorden |
|---|
| Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
|---|
| onderverdelend, onderverdelende | (hebben) onderverdeeld |