Informatie over het woord omklemmen (Nederlands → Esperanto: stringi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɔmˈklɛmə(n)/
Afbrekingom·klem·men

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) omklem(ik) omklemde
(jij) omklemt(jij) omklemde
(hij) omklemt(hij) omklemde
(wij) omklemmen(wij) omklemden
(jullie) omklemmen(jullie) omklemden
(gij) omklemt(gij) omklemdet
(zij) omklemmen(zij) omklemden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) omklemme(dat ik) omklemde
(dat jij) omklemme(dat jij) omklemde
(dat hij) omklemme(dat hij) omklemde
(dat wij) omklemmen(dat wij) omklemden
(dat jullie) omklemmen(dat jullie) omklemden
(dat gij) omklemmet(dat gij) omklemdet
(dat zij) omklemmen(dat zij) omklemden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
omklemomklemt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
omklemmend, omklemmende(hebben) omklemd

Voorbeelden van gebruik

Zijn ene hand omklemde nog steeds een knots.
Ze omklemde even met haar linkerhand de beeltenis van Chablasz en huiverde.

Vertalingen

Engelshug
Esperantostringi
Faeröersfevna um
Portugeesapertar; constringir; segurar