Informatie over het woord stekken (Nederlands → Esperanto: stiki)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈstɛkə(n)/
Afbrekingstek·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) stek(ik) stekte
(jij) stekt(jij) stekte
(hij) stekt(hij) stekte
(wij) stekken(wij) stekten
(jullie) stekken(jullie) stekten
(gij) stekt(gij) stektet
(zij) stekken(zij) stekten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) stekke(dat ik) stekte
(dat jij) stekke(dat jij) stekte
(dat hij) stekke(dat hij) stekte
(dat wij) stekken(dat wij) stekten
(dat jullie) stekken(dat jullie) stekten
(dat gij) stekket(dat gij) stektet
(dat zij) stekken(dat zij) stekten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
stekstekt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
stekkend, stekkende(hebben) gestekt

Voorbeelden van gebruik

De plant kan worden vermeerderd door middel van zaaien of stekken.

Vertalingen

Engelspropagate by cuttings
Esperantostiki; branĉoplanti
Spaansplantar esquejes