Informatie over het woord bezegelen (Nederlands → Esperanto: sigeli)

Synoniemen: verzegelen, zegelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/bəˈzeɣələ(n)/
Afbrekingbe·ze·ge·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bezegel(ik) bezegelde
(jij) bezegelt(jij) bezegelde
(hij) bezegelt(hij) bezegelde
(wij) bezegelen(wij) bezegelden
(jullie) bezegelen(jullie) bezegelden
(gij) bezegelt(gij) bezegeldet
(zij) bezegelen(zij) bezegelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bezegele(dat ik) bezegelde
(dat jij) bezegele(dat jij) bezegelde
(dat hij) bezegele(dat hij) bezegelde
(dat wij) bezegelen(dat wij) bezegelden
(dat jullie) bezegelen(dat jullie) bezegelden
(dat gij) bezegelet(dat gij) bezegeldet
(dat zij) bezegelen(dat zij) bezegelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bezegelbezegelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bezegelend, bezegelende(hebben) bezegeld

Vertalingen

Duitssiegeln; versiegeln
Engelsseal
Esperantosigeli
Franssceller
Portugeeslacrar; selar
Saterfriesfersiegelje; siegelje
Spaanslacrar; sellar
Tsjechischpečetit; zapečetit