Informatie over het woord jassen (Nederlands → Esperanto: senŝeligi)

Synoniemen: afpellen, pellen, schillen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈjɑsə(n)/
Afbrekingjas·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) jas(ik) jaste
(jij) jast(jij) jaste
(hij) jast(hij) jaste
(wij) jassen(wij) jasten
(jullie) jassen(jullie) jasten
(gij) jast(gij) jastet
(zij) jassen(zij) jasten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) jasse(dat ik) jaste
(dat jij) jasse(dat jij) jaste
(dat hij) jasse(dat hij) jaste
(dat wij) jassen(dat wij) jasten
(dat jullie) jassen(dat jullie) jasten
(dat gij) jasset(dat gij) jastet
(dat zij) jassen(dat zij) jasten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
jasjast
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
jassend, jassende(hebben) gejast

Vertalingen

Catalaansescorçar; pelar
Deensskrælle
Engelspeel
Esperantosenŝeligi
Fransdépouiller
Papiamentskaska; pela
Portugeesdescascar
Spaansdescortezar; mondar; pelar
Srananpiri