Woordsoort | werkwoord |
---|
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) mest uit | (ik) mestte uit |
(jij) mest uit | (jij) mestte uit |
(hij) mest uit | (hij) mestte uit |
(wij) mesten uit | (wij) mestten uit |
(jullie) mesten uit | (jullie) mestten uit |
(gij) mest uit | (gij) mesttet uit |
(zij) mesten uit | (zij) mestten uit |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) uitmeste | (dat ik) uitmestte |
(dat jij) uitmeste | (dat jij) uitmestte |
(dat hij) uitmeste | (dat hij) uitmestte |
(dat wij) uitmesten | (dat wij) uitmestten |
(dat jullie) uitmesten | (dat jullie) uitmestten |
(dat gij) uitmestet | (dat gij) uitmesttet |
(dat zij) uitmesten | (dat zij) uitmestten |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
mest uit | mest uit |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
uitmestend, uitmestende | (hebben) uitgemest |
Engels | muck out |
---|---|
Esperanto | senfekaĵigi |