Synoniemen: afromen, romen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɔnˈtromə(n)/ |
---|
Afbreking | ont·ro·men |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ontroom | (ik) ontroomde |
(jij) ontroomt | (jij) ontroomde |
(hij) ontroomt | (hij) ontroomde |
(wij) ontromen | (wij) ontroomden |
(jullie) ontromen | (jullie) ontroomden |
(gij) ontroomt | (gij) ontroomdet |
(zij) ontromen | (zij) ontroomden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) ontrome | (dat ik) ontroomde |
(dat jij) ontrome | (dat jij) ontroomde |
(dat hij) ontrome | (dat hij) ontroomde |
(dat wij) ontromen | (dat wij) ontroomden |
(dat jullie) ontromen | (dat jullie) ontroomden |
(dat gij) ontromet | (dat gij) ontroomdet |
(dat zij) ontromen | (dat zij) ontroomden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
ontroom | ontroomt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
ontromend, ontromende | (hebben) ontroomd |