Informatie over het woord zagen (Nederlands → Esperanto: segi)

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zaag(ik) zaagde
(jij) zaagt(jij) zaagde
(hij) zaagt(hij) zaagde
(wij) zagen(wij) zaagden
(jullie) zagen(jullie) zaagden
(gij) zaagt(gij) zaagdet
(zij) zagen(zij) zaagden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) zage(dat ik) zaagde
(dat jij) zage(dat jij) zaagde
(dat hij) zage(dat hij) zaagde
(dat wij) zagen(dat wij) zaagden
(dat jullie) zagen(dat jullie) zaagden
(dat gij) zaget(dat gij) zaagdet
(dat zij) zagen(dat zij) zaagden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zaagzaagt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zagend, zagende(hebben) gezaagd

Vertalingen

Catalaansserrar
Deenssave
Duitssägen
Engelssaw
Esperantosegi
Faeröerssaga
Finssahata
Fransscier
Papiamentsza; zag
Portugeesserrar
Saterfriessoagje
Spaansaserrar
Sranansa
Tsjechischřezat
Welsllifio
Westerlauwers Friesseagje
Zweedssåga