Informatie over het woord ringen (Nederlands → Esperanto: ringumi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrɪŋə(n)/
Afbrekingrin·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) ring(ik) ringde
(jij) ringt(jij) ringde
(hij) ringt(hij) ringde
(wij) ringen(wij) ringden
(jullie) ringen(jullie) ringden
(gij) ringt(gij) ringdet
(zij) ringen(zij) ringden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ringe(dat ik) ringde
(dat jij) ringe(dat jij) ringde
(dat hij) ringe(dat hij) ringde
(dat wij) ringen(dat wij) ringden
(dat jullie) ringen(dat jullie) ringden
(dat gij) ringet(dat gij) ringdet
(dat zij) ringen(dat zij) ringden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
ringringt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
ringend, ringende(hebben) geringd

Vertalingen

Esperantoringumi