Informatie over het woord oppoetsen (Nederlands → Esperanto: repoluri)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔputsə(n)/
Afbrekingop·poet·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) poets op(ik) poetste op
(jij) poetst op(jij) poetste op
(hij) poetst op(hij) poetste op
(wij) poetsen op(wij) poetsten op
(jullie) poetsen op(jullie) poetsten op
(gij) poetst op(gij) poetstet op
(zij) poetsen op(zij) poetsten op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) oppoetse(dat ik) oppoetste
(dat jij) oppoetse(dat jij) oppoetste
(dat hij) oppoetse(dat hij) oppoetste
(dat wij) oppoetsen(dat wij) oppoetsten
(dat jullie) oppoetsen(dat jullie) oppoetsten
(dat gij) oppoetset(dat gij) oppoetstet
(dat zij) oppoetsen(dat zij) oppoetsten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
poets oppoetst op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
oppoetsend, oppoetsende(hebben) opgepoetst

Vertalingen

Engelsfurbish
Esperantorepoluri