Informatie over het woord jakkeren (Nederlands → Esperanto: rapidegi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈjɑkərə(n)/
Afbrekingjak·ke·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) jakker(ik) jakkerde
(jij) jakkert(jij) jakkerde
(hij) jakkert(hij) jakkerde
(wij) jakkeren(wij) jakkerden
(jullie) jakkeren(jullie) jakkerden
(gij) jakkert(gij) jakkerdet
(zij) jakkeren(zij) jakkerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) jakkere(dat ik) jakkerde
(dat jij) jakkere(dat jij) jakkerde
(dat hij) jakkere(dat hij) jakkerde
(dat wij) jakkeren(dat wij) jakkerden
(dat jullie) jakkeren(dat jullie) jakkerden
(dat gij) jakkeret(dat gij) jakkerdet
(dat zij) jakkeren(dat zij) jakkerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
jakkerjakkert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
jakkerend, jakkerende(hebben) gejakkerd

Vertalingen

Duitsstürmen
Esperantorapidegi
Fransse hâter; se précipiter