Informatie over het woord rammen (Nederlands → Esperanto: rami)

Synoniemen: heien, rammeien

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrɑmə(n)/
Afbrekingram·men

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) ram(ik) ramde
(jij) ramt(jij) ramde
(hij) ramt(hij) ramde
(wij) rammen(wij) ramden
(jullie) rammen(jullie) ramden
(gij) ramt(gij) ramdet
(zij) rammen(zij) ramden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ramme(dat ik) ramde
(dat jij) ramme(dat jij) ramde
(dat hij) ramme(dat hij) ramde
(dat wij) rammen(dat wij) ramden
(dat jullie) rammen(dat jullie) ramden
(dat gij) rammet(dat gij) ramdet
(dat zij) rammen(dat zij) ramden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
ramramt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
rammend, rammende(hebben) geramd

Voorbeelden van gebruik

De mannen in het aangrenzende vertrek waren bezig de deur te rammen.
De bestuurder raakte rond kwart over elf op de Rijksweg‐Zuid van de weg en ramde een verkeerszuil.

Vertalingen

Esperantorami; rampuŝi