Synoniemen: machtigen, volmachtigen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɑu̯toriˈzerə(n)/ |
---|
Afbreking | au·to·ri·se·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) autoriseer | (ik) autoriseerde |
(jij) autoriseert | (jij) autoriseerde |
(hij) autoriseert | (hij) autoriseerde |
(wij) autoriseren | (wij) autoriseerden |
(jullie) autoriseren | (jullie) autoriseerden |
(gij) autoriseert | (gij) autoriseerdet |
(zij) autoriseren | (zij) autoriseerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) autorisere | (dat ik) autoriseerde |
(dat jij) autorisere | (dat jij) autoriseerde |
(dat hij) autorisere | (dat hij) autoriseerde |
(dat wij) autoriseren | (dat wij) autoriseerden |
(dat jullie) autoriseren | (dat jullie) autoriseerden |
(dat gij) autoriseret | (dat gij) autoriseerdet |
(dat zij) autoriseren | (dat zij) autoriseerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
autoriseer | autoriseert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
autoriserend, autoriserende | (hebben) geautoriseerd |