Informatie over het woord opbollen (Nederlands → Esperanto: pufigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔblə(n)/
Afbrekingop·bol·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bol op(ik) bolde op
(jij) bolt op(jij) bolde op
(hij) bolt op(hij) bolde op
(wij) bollen op(wij) bolden op
(jullie) bollen op(jullie) bolden op
(gij) bolt op(gij) boldet op
(zij) bollen op(zij) bolden op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opbolle(dat ik) opbolde
(dat jij) opbolle(dat jij) opbolde
(dat hij) opbolle(dat hij) opbolde
(dat wij) opbollen(dat wij) opbolden
(dat jullie) opbollen(dat jullie) opbolden
(dat gij) opbollet(dat gij) opboldet
(dat zij) opbollen(dat zij) opbolden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bol opbolt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opbollend, opbollende(hebben) opgebold

Vertalingen

Duitsbauschen
Engelspuff out; bloat
Esperantopufigi
Portugeesafofar; inchar
Saterfriesapbuusje