Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ravitailleer | (ik) ravitailleerde |
(jij) ravitailleert | (jij) ravitailleerde |
(hij) ravitailleert | (hij) ravitailleerde |
(wij) ravitailleren | (wij) ravitailleerden |
(jullie) ravitailleren | (jullie) ravitailleerden |
(gij) ravitailleert | (gij) ravitailleerdet |
(zij) ravitailleren | (zij) ravitailleerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) ravitaillere | (dat ik) ravitailleerde |
(dat jij) ravitaillere | (dat jij) ravitailleerde |
(dat hij) ravitaillere | (dat hij) ravitailleerde |
(dat wij) ravitailleren | (dat wij) ravitailleerden |
(dat jullie) ravitailleren | (dat jullie) ravitailleerden |
(dat gij) ravitailleret | (dat gij) ravitailleerdet |
(dat zij) ravitailleren | (dat zij) ravitailleerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
ravitailleer | ravitailleert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
ravitaillerend, ravitaillerende | (hebben) geravitailleerd |